Nooit meer de participatieladder: omarm de participatiemix
De participatieladder is misschien wel het bekendste instrument dat tot op de dag van vandaag wordt gebruikt voor participatieprocessen. Het idee erachter: hoe hoger op de ladder, hoe meer participatie, en hoe beter het participatieproces. Onterecht volgens ons! Wij pakken het anders aan; met een participatiemix.
Hoe ‘hoger’, hoe beter?
In 1969 wordt de participatieladder voor het eerst geïntroduceerd door Sherry Arnstein in de Verenigde Staten. De treden van de ladder geven aan in hoeverre de overheid burgers een rol geeft in een planproces of project. Deze ladder geeft een hiërarchie van participatievormen aan, van laag (informeren) naar hoog (meebeslissen).
De participatieladder benadert participatie volgens ons te veel als een statisch, eenduidig proces. Dit doet onrecht aan de complexiteit in de praktijk. Zo kan het participatiedoel per projectfase en per stakeholder(groep) verschillen. Door de participatieladder te zien als een “keuze” van een traptrede wordt over het hoofd gezien dat je in projecten ook een de mix aan middelen kunt (of zelfs, moet) inzetten. Bovendien gaat de participatieladder uit van de ‘participatie intentie’ van de initiatiefnemer en niet van de behoefte van de deelnemers van het participatietraject.
Hoe moet het dan wel?
Wij geloven dat een goed participatietraject uitgaat van de behoeften van de deelnemers. En deze behoeften zijn nooit hetzelfde. Dit heeft te maken met belang, interesse, tijd en soms zelfs fysieke of technische beperkingen. Daarom denken wij liever in participatiemix van middelen in plaats van tredes op de participatieladder.
Ons model laat de participatieintensiteit en de relatieve omvang van de doelgroep zien in een gemiddeld project. Wij zien in de praktijk dat de mate van communicatie en participatie voor sommige stakeholders niet snel en intensief genoeg kan. Aan de andere kant is er een grote groep die graag alleen op hoofdlijnen wordt betrokken en vooral wanneer het hem/haar uitkomt. Je wilt dus op verschillende behoeftes inspelen tijdens je participatietraject.
Door een mix aan middelen in te zetten in onze projecten is er voor ieder wat wils. Van een volger van social media berichten tot fanatiekeling die graag zelf wil rekenen en tekenen.
Werken met een ‘participatiemix’
Alle doelgroepen moeten worden bediend. Een substantieel deel van de groep die je informeert, is bereid om te reageren op enquêtes of berichten over je project. Maar: het liefst op een zo laagdrempelig mogelijke manier en op een moment dat ze zelf bepalen (asynchroon). Een kleinere groep zal daadwerkelijk afkomen op geplande participatiemomenten (synchroon), zoals informatiebijeenkomsten, thematafels, webinars en projectwandelingen.
De kleinste groep heeft behoefte aan meer. Hun belang en/of interesse is dusdanig groot dat ze bovengemiddeld meegenomen willen worden in je project. Dit betekent frequent bijpraten en niet alleen inzicht in de hoofdzaken, maar ook meer op detailniveau. We merken dat de initiatiefnemer hier vaak terughoudend op reageert. Het kan inderdaad spannend zijn om een groep zo nauw te betrekken bij je project. Maar er ligt ook een grote kans: dit zijn in potentie de ambassadeurs van je project. Of, als je ze niet goed meeneemt, de indieners van Wob-verzoeken (Wet openbaarheid van bestuur).
Een belangrijke toevoeging: een intensiever participatieproces betekent niet automatisch meer invloed van de stakeholders. Je kunt er prima voor kiezen om de kleine groep ‘fanatiekelingen’ intensiever te informeren dan de rest, maar het ‘meedenken’ plaats te laten vinden bij de bijeenkomsten waar een grotere groep aanwezig is.
Een goed begin…
Wij hopen dat de participatieladder verdwijnt als leidend principe bij het opstellen van een participatiestrategie. Nooit meer een discussie over op ‘welke trede we inzetten’ en ‘welke vorm het best passend is voor het hele participatietraject’. In plaats daarvan pleiten we voor een goede analyse van stakeholders als basis om verschillende participatiebehoeften in kaart te brengen. Dit zal altijd leiden tot verschillende participatieintensiteiten en een mix aan middelen binnen je project.
En tot slot; wees niet bang om tussentijds bij te sturen. Een goed participatieplan bij de start is enorm waardevol, maar is geen doel op zich. Projecten zijn complex en veranderlijk, dus is je participatiestrategie dat ook. Omarm dit en de kans is groter dat participatie bijdraagt aan een beter project.